We gaan maand zes van de taalstudie in en ik begin te merken dat we in een gestaag tempo vooruit komen. Gestage vooruitgang is ook vooruitgang 🙂 Grammaticaregels uitpluizen, bijzinnen aan elkaar knopen en proberen je gedachten in woorden om te zetten is immers veel lastiger dan ergens op wijzen en de naam ervan noemen.

Ik ben nu in de fase waarin het makkelijk wordt om te wijzen op een foto in mijn fotoboek en een zinnetje te zeggen over wat daar gebeurt. Het ís nog niet makkelijk; ik maak nog steeds fouten en vergeet nog steeds dingen! Dit is de taalstudiefase waarin je niet veel vooruitgang ziet in de opeenvolgende weken.

Vorige week noemde ik al even dat ik begonnen was met het uitzoeken van termen voor familieleden. Ik zit daar nu 5 dagen in te graven en ik heb niet echt het gevoel dat ik vooruit kom. Het idee dat ik had van het uittekenen van onze drie zendelingengezinnen als één failie werkte geweldig. Eerst waren wij als mannen allemaal broers – hoe noemen wij elkaar. Toen deden we of alle dames zussen waren en uiteindelijk was ik de broer met een oudere en een jongere zus.
Waarom doen we er 5 dagen over om woordenschat over familie te krijgen? Nou ja, we zitten met twee dialecten, mensen maken fouten en soms zijn er meer termen voor één ding. Het duurt even om uit te zoeken wat nu wat is en ik heb op verschillende momenten gedacht dat ik het begreep, waarna ik teleurgesteld werd als ik het probeerde te gebruiken! Ik heb ontdekt dat er een woord is voor ‘jongere broer’ dat alleen gebruikt kan worden in de derde persoon.

Er is een woord voor ‘mijn jongere broer’, maar er is een ander woord voor ‘jouw jongere broer’, dat dus alleen een ander kan gebruiken. Er zijn feitelijk ongeveer 6 van deze derdepersoonstermen; misschien een voor ieder familielid?
Er zijn verschillende woorden voor ooms van vaders- of moederskant, het begrip ‘zwager’ heeft twee woorden die hetzelfde betekenen, maar voor schoonzus zijn twee termen, die ook iets aangeven over of ze ouder of jonger is.

Ik heb mijn hersens in allerlei bochten gewrongen om alle verbanden uit elkaar te houden en ik denk dat ik er nu wel genoeg van heb! Dat komt later wel.

Ik zit nu 2 weken opgehokt in onze buurt in verband met nekpijn en steeds terugkerende zweren op mijn been. Het was super om er gisteren een middagje uit te zijn.
“Hé, jullie Kovolmensen hebben allemaal katapulten in jullie tas, ik heb alleen maar pen en papier – ik wil ook een katapult”- en daar gingen we.

Op de foto zie je nooit hoe steil het is

Er groeit een bepaalde boom hier (salamata) met een vaak gevorkte wortel, die erg sterk wordt als hij droogt, dus we gingen op jacht naar zo’n boom. Ik snap niet hoe de Kovolmensen zich zo makkelijk voortbewegen in de jungle. Ik knipperde eens met met mijn ogen en de man die voor me liep zat ineens achter me, op een modderige, steile richel aan de andere kant van ondoordringbare struiken. Het voelde als toverij en ik had wel een minuut nodig om mijn evenwicht te vinden en me een weg door het struikgewas heen te banen. Ik snap nog niet hoe hij he voor elkaar had gekregen.

Ik had mijn camera in de aanslag toen de mannen de gevorkte wortel tot een katapult begonnen te snijden, in de verwachting er nog een fotoboekje van te kunnen maken ‘Saluʔaminim’ dat is het snijwerk, dan’saligitinim’ voor het afschaven. Dit zijn woorden die ik al eens gehoord had bij het koken.
Daar was meteen weer het gevoel ‘mijn taalverwerving gaat langzamer’. Ik begon te vragen hoe vaak deze gemaakt werden, wat het beperkende materiaal was (rubber en leer voor de katapult), hoe lang gaan ze mee, etc. Alles in Tok Pisin omdat ons Kovol nog niet goed genoeg is voor zo’n gesprek.

En toen zei hij opeens “siŋgɛriŋ ogo igisiŋ”, ‘hij gaat voor eeuwig mee’. En alle apathie die ik voelde smolt als sneeuw voor de zon, want ik kwam waarschijnlijk net een term tegen die we gebruiken in ons Bijbels onderwijs. Ik weet ineens weer waarom we dit doen, om met hen te delen over de Eeuwige; en ik kom net per ongeluk juist de woorden tegen die we daarvoor gaan gebruiken. Misschien niet, ik moet er nog wat dieper in duiken; maar ineens heb ik er weer zin in.

De katapult krijgt vorm

Vandaag was een bevredigende taaldag. Ik pakte er twee opgenomen verhalen bij, schreef ze thuis zo goed mogelijk uit en ging toen met wat mannen zitten, speelde de opname af en we schreven correct op wat er gezegd werd. Ik begin allerlei handige dingetjes te leren. Het lijkt er wel op dat we nog een werkwoordsvervoeging moeten gaan leren…

Ik kwam er ook achter dat ͏ɛβ berg betekent en dat ɛb een verkorte vorm is van het werkwoord ‘zien’. We zijn al weken op zoek naar onweerlegbaar bewijs dat zowel b als β voorkomen als fonemen. De twee klanken lijken vaak in elkaar over te lopen en we hebben ons afgevraagd of ze in de hoofden van de Kovolmensen niet hetzelfde zijn.

En zo hebben we deze week eigenlijk toch best wat vooruitgang geboekt…

Zaterdag potje voetbal 🙂

Categorieën: Uncategorized

0 reacties

Geef een reactie