Toen ik verder ging met onze cultuurstudie kwam ik bij “geboorte en sterven”. Ik moest dieper ingaan op vragen als “Wat gebeurt er als iemand doodgaat?”, “Is er een weg naar de hemel?”, “Zijn de doden zich nog ergens van bewust?” en “Komt er ooit iemand terug van waar de doden heengaan?”.
Een deel hiervan is natuurlijk al eerder ter sprake gekomen. Ik heb een samenvatting geschreven voor “uitvaart- en begrafenispraktijken” en er is natuurlijk wat overlap. De taak van deze week was echter om de audio-opnames van antwoorden op die vragen te krijgen. Je kunt natuurlijk best gissen en aannemen wat mensen denken, maar onze cultuurstudiemethode verplicht ons terecht om informatie van 3 verschillende mensen te verzamelen en op te nemen voordat we een samenvatting kunnen schrijven over wat ze denken.
De Kovol-mensen zeggen dat wanneer iemand sterft, ze een lichaam begraven. De geest/emoties/kern van de persoon gaat ergens heen. Ze zeggen dat ze dit niet zien, ze kunnen een geest niet zien gaan, maar ze weten dat hij weg is en ze hebben uit de Bijbel gehoord over de “goede plaats” die bij God is en de “slechte plaats” die het vuur is. Mensen die moreel hebben geleefd, Gods wetten hebben gehoorzaamd en vriendelijk zijn geweest voor andere mensen, zoals het geven van tabak en betelnoot, zullen naar de goede plaats gaan; maar mensen die Gods wetten niet hebben gevolgd, of mensen hebben gedood en slecht zijn geweest, zullen naar de slechte plaats gaan.
Dat hebben ze gehoord, dus dat denken ze. Ze kunnen de geest niet zien gaan, dus ze hebben het zelf niet gezien en kunnen alleen afgaan op wat ze hebben gehoord.
Ik vroeg aan elk van mijn geïnterviewden “En jij, waar ga jij naartoe?” en iedereen antwoordde met “Ik weet het niet”. Als ze sterven zullen ze voor God staan in een soort rechtbank, en als ze door de rechtbank komen gaan ze naar de hemel. Iemand gaf een illustratie van een waterfles die gevuld moet worden. Je vult de fles met goede werken en blijft vullen tot hij vol is.
“Zullen veel mensen naar de slechte plaats gaan en een paar naar de goede, of zullen veel mensen naar de goede plaats gaan en een paar mensen naar de slechte?” vroeg ik
“Veel zullen naar de slechte plaats gaan en veel zullen naar de goede plaats gaan” was het antwoord.
“Zijn de doden zich nog ergens van bewust?” vroeg ik. “Ja”, was het antwoord, “mensen ervaren rust en gebrek aan ziekte en dood op de goede plaats en pijn op de slechte plaats”. Ze zeiden ook dat de doden nieuwe lichamen krijgen. Een man vergeleek het met een slang die zijn huid afwerpt: hij zou zijn lichaam achterlaten en zijn nieuwe lichaam zou geschikt zijn voor het hiernamaals. Oh, zijn huidskleur zou ook veranderen en zijn nieuwe lichaam zou een witte huid hebben.
Er is een Lutherse invloed in ons gebied en dus stelde ik een vervolgvraag. “Ik heb mensen hier horen zeggen dat Jezus een weg voor ons heeft gemaakt toen hij stierf, en daardoor kunnen we naar de hemel gaan. Wat zou er gebeuren als Jezus niet was gestorven?”
Het antwoord was “Nou, dan zou er geen weg voor ons zijn…”, “Betekent dat dat iedereen naar de slechte plaats zou gaan?” vroeg ik. “…We weten het niet. We zeggen alleen de dingen die we gehoord hebben.”
Het lijkt er dus op dat Jezus stierf om het mogelijk te maken je weg naar de hemel te verdienen door goede dingen te doen, en aangezien het afhankelijk is van je eigen goede werken weet niemand zeker of hij wel genoeg goed heeft gedaan, maar hij hoopt het wel.
Dat is niet helemaal de bijbelse waarheid waarvan we hopen dat mensen zich erin zullen vastbijten en er blij mee zullen zijn. Het is een duidelijke bevestiging dat het onderwijs dat we brengen noodzakelijk is. Het is makkelijk om daaraan te twijfelen als deze “onbereikte stam” al 40-50 jaar contact heeft met Lutheranen en de naam van Jezus bekend is, Bijbelverhalen bekend zijn, geloofsbelijdenissen kunnen worden gereciteerd en gebeden worden uitgesproken. Alle attributen zijn er, maar het essentiële kernbegrip van rechtvaardiging door geloof ontbreekt.
Ik denk dat het Lutherse werk in ons gebied heel goed is geweest en ze een goede basis gelegd hebben. De evangelisten en leraren moesten een enorm gebied bestrijken en dingen werden in onze contreien niet doorgegeven aan de volgende generatie en het onderwijs werd nooit in de Kovol-taal gegeven. We bouwen voort op het werk dat al gedaan is.
Een beeld dat ik met jongens hier ben gaan gebruiken is dat het lijkt alsof ze alle stukken hebben, alsof ze alle stukken van een huis klaar hebben liggen op de bouwplaats, maar dat ze niet echt precies weten hoe ze alle stukken in elkaar moeten zetten. Het onderwijs dat we geven zal hen helpen om de stukken die ze al hebben op de juiste plaats te leggen en om de stukken te vinden die er niet horen en weggegooid moeten worden.
Gisteren had ik een bezoeker uit een ander dorp. Hij zei dat hij wat te kletsen voor me had en begon met een “sorry”. Hij gaf ons een geroosterde varkenspootbuideldas (bandicoot) (met al zijn vingers, tenen en de kop er nog aan), wat wortels, tabak en betelnoot. De “sorry” was voor het verhaal dat hij ging vertellen. Hij had gehoord dat ik vragen had gesteld over de mythologie van Kovol en wilde me daarom zijn versie van het scheppingsverhaal van de mens vertellen. Het verhaal is namelijk een oud Kovol-verhaal en van deze verhalen wordt gedacht dat ze slecht zijn. Mensen zijn bang dat ze door het vertellen van deze verhalen gestraft worden door God omdat ze liegen, dus voordat hij zijn verhaal vertelde verontschuldigde hij zich.
Het verhaal ging over hoe een man werd geboren in “hulum sindee” en dat was het begin van het hobol (Kovol) volk. De inhoud was niet nieuw, afgezien van een variatie in de naam van de man, dus het kan dienstdoen als een nadere bron voor de scheppingsmythe die ik heb gehoord.
Ik heb mensen gerust kunnen stellen als ze deze verhalen vertelden dat wij zendelingen ook mythen, legenden en verhalen uit onze eigen cultuur hebben waarvan we weten dat ze niet waar zijn, maar toch vertellen we ze. In het geval van onze vriend hebben ze deze verhalen van hun ouders en grootouders gehoord en weten ze niet zeker of ze wel of niet kloppen met de Bijbelverhalen die ze hebben gehoord. Moeten deze verhalen worden losgelaten of is er een plaats voor naast of tussen de Bijbelverhalen?
Ze hebben het gebod “Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben” gehoord. Betekent dat dat zelfs praten over hoe het vroeger ging een zonde is?
Veel vragen, maar ik ben blij dat mensen zich veilig genoeg voelen om ze te vertellen. Deze verhalen vormen de achtergrond waarop onze bijbellessen worden geschilderd. Zelfs als mensen zeggen: “Die verhalen volgen we niet meer”, kunnen de thema’s en veronderstellingen die eraan ten grondslag liggen nog steeds hun manier van denken beïnvloeden. We moeten de onderliggende ideeën in ons achterhoofd houden als we lesgeven, zodat we ons kunnen richten op de gebieden waar Gods woord ze tegenspreekt.
Dat lijkt nog zo ver weg. We komen steeds dichterbij, we naderen nu het einde van onze cultuur- en taalstudie. Ik hoop dat ik in juli een spreektest haal op niveau 9 en dan ben ik vrij om een alfabetiseringsprogramma voor te bereiden en na te denken over de voorbereiding van de bijbellessen. Er is nog veel werk te doen, maar we komen steeds een weekje dichterbij!
0 reacties